Gedichtanalyse


't Schrijverke van Guido Gezelle

"Het schrijverke” behoort tot de meer bekende, vroege gedichten van Guido Gezelle en heeft altijd veel aandacht gekregen. Het viel bij velen in de smaak, werd algauw in bloemlezingen opgenomen en verscheen ook meerdere keren in vertaling. De tekst werd zevenmaal getoonzet, ondermeer door de West-Vlaamse pastoor-musicus A. Mervillie, een epigoon van Gezelle. Het is geschreven in 1857.


Titel 


De titel is een metafoor: Hij wilt een beeld geven van een watertor die zoals een libel laag
over het water zweeft. De bewegingen van zo'n beest op het water doen de schrijver denken 
aan de bewegingen van een schrijvende hand. Het is alsof het insect op het water schrijft.



Structuur

Eerste deel (r.1-8):
In de eerste acht regels vertelt Gezelle uitvoerig hoe hij het schrijverke met al zijn bewegingen observeert: ‘Gij leeft en gij roert en gij loopt zoo snel’ (r.5)

Tweede deel (r.9-17):
Dan begint hij in r.9 enkele vragen te stellen. De eerste vraag klinkt erg filosofisch: ‘Wat waart, of wat zijt, of wat zult gij zijn?’. De vraag gaat evenzeer over zijn verleden als over  zijn heden en en zijn toekomst.

Derde deel (r.17-33):
In r.17 richt de vragende dichter zich ineens tot een meervoud van schrijverkes: ‘met twintigen zijt gij en meer’, maar dit keer komt er een meer specifieke vraag: hij wil te weten komen wat precies die schrijverkes zo snel aan het schrijven zijn: ‘Wat schrijft, en wat schrijft gij zoo zeer?’ (r.20).

 Vierde deel (r.33-45):
Het antwoord volgt evenwel niet meteen en daarom weidt de dichter verder uit in vragen over de aard van dat schrijven op het water: ze schrijven wel, maar ‘ ’t en staat in het water niet’ (r.21). En wanneer het schrijverke zich uiteindelijk klaar maakt om toch een antwoord te geven aan de dichter, m.a.w. om zijn bestaansreden te laten kennen, is er een plechtig moment aangebroken en gaat het gedicht naar zijn climax (r.33-36)


Rijmschema 

ABAB CDCD EFEF GHGH IJIJ KLKL ….. (omarmende rijm)


Stijlfiguren
  • Alliteratie: Vers 7: gij wendt en gij weet uwen weg zo wel en Vers1: winklende waterding
  • Metafoor: Vers 30: blauwe gewelf (de lucht)
  • Enjambement: Vers 37-39: “Wij schrijven,” zoo sprak het, “al krinklen af het gene onze Meester, weleer, ons makend en leerend, te schrijven gaf,

Terugkerende elementen
  • Natuur
  • Religieus geïnspireerd
  • Vlaamse taal, in het bijzonder West-Vlaams

Opmerking


Opmerkelijk is het gebruik van talrijke verkleinwoorden in dit gedicht. Gezelle gebruikt deze namelijk door zijn sympathie voor de wezens die hij beschrijft, uit te drukken. Ze zijn verspreid over het hele gedicht, te beginnen met het schrijverke zelf (5x) en verder: kabotseken, kopke, ’t waterke, knopke,  windtje,  visselkes, kruidekes, keikes, bladtjes,  blomkes, vogelkes, kapoteken, oorkes, stondeke. lles bijeen zijn er een twintigtal verkleinwoorden.



Verdonck, J., Bloemlezing uit Rijmtijd, http://www.guidogezellekring.be/bloemlez63c.htm, laatst geraadpleegd op 30-10-14

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------





Die Avond Die Rooze van Guido Gezelle


Het kernwoord is niet roos of avond maar U dat telkens op het einde van elk vers wordt herhaald. Op de avond van 1 november tijdens, een afscheidsmoment , beleefde Gezelle en Van oye een toppunt in hun intieme verbondenheid. Op die avond gaf Van Oye een roos aan Gezelle. Het gebaar overrompelde hem en werd geïnterpreteerd als liefde. Hierdoor worden vermoedens van een homoseksuele relatie versterkt. Dit gedicht was een spontane reactie en opwelling van Gezelle naar Van Oye toe.



Titel

Die Avond en Die Rooze zijn twee begrippen die de kerngedachten van het gedichten vormen en die in de loop van het gedicht evolueren.


Structuur

Het gedicht is opgebouwd uit twee identieke delen: Deel 1 (v. 1-16) en Deel 2 (v. 17-32)


Rijmschema

Alle onpare verzen eindigen op 'u'.
Het rijmschema is als volgt: abab acac adad aeae afaf afaf afaf agag (gekruiste rijm)


Stijlfiguren

Er komen veel dubbelvormen en parallellismen voor (cfr. tweeledigheid). Ook de herhaling (bijvoorbeeld 'menig' en 'u') wordt aangewend, maar zonder daardoor een storend element te zijn.

Het parallellisme is een stijlfiguur waarbij twee (of meer) zinswendingen naar inhoud of naar vorm min of meer gelijk zijn. Vaak wordt deze stijlfiguur toegepast om de betreffende zinnen of zinsdelen meer nadruk te geven.


Tweeledigheid

Die Avond (= het uur, de tijd):
  • Deel 1 (vers 1-3): de ogenblikken van vriendschappelijk bijeenzijn in het verleden.
  • Deel 2 (vers 9-19): het bijeenzijn op die bewuste avond.
  • Deel 3 (vers 23-24): de herinnering aan deze avond later, in de toekomst.
Die Rooze (= de bloem):
  • Deel 1 (vers 5): de Rooze staat voor de gedichten van Gezelle voor Van Oye en omgekeerd.
  • Deel 2 (vers 17): de meegebrachte roos is de laatste van de zomer (door Van Oye aan Gezelle geschonken).
  • Deel 3 (vers 27-28): de vriendschap waarvan de roos het symbool was.


Gezelliana. Jaargang 3. Uitgeverij De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen 1972


--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------



Aan Mijn Prinses van Jotie 't Hooft



Titel

‘Aan mijn prinses’ is een aanspreking. Het gedicht is geschreven voor zijn prinses. Deze kan voor zijn grote liefde staan.


Structuur

Eerste deel (r.1-8)
In dit deel wordt de persoon aangesproken. Dit wordt gedaan met behulp van een paar metaforen. Zijn liefde voor haar staat in dit deel centraal. Hij spreekt haar constant aan met koosnaampjes (‘Kleine vink, lieve kleine kinkel, Liefste, Baby-face, bijou, scharminkel’).  Met ‘Voor wie ik alles weer wil tarten’ meent hij dat hij alles voor haar over heeft en dat ze ontzettend veel voor hem betekent.

Tweede deel (r. 9-12)
In dit deel reflecteert hij op zichzelf. Zij is op dat moment niet bij haar. Hij ligt in zijn bed, eenzaam, zonder haar. De liefde die hij in het eerste deel beschrijft, lijkt in het tweede deel niet meer aanwezig te zijn.

Derde deel (r. 13-16)
Er staat ‘envoi’ voor het laatste deel. Dit is een andere term voor een slotstrofe. Hij eindigt zijn gedicht met dit deel. Hier volgt de tweede (en laatste) aanspreking. Weer spreekt hij zijn prinses aan en verklaart hij opnieuw zijn liefde aan haar. Hij eindigt met de zin ‘Prinses, nu ik u ken kan ik niet zonder, Gedoog niet dat ik u verlaat.’.  Hij vat in dit deel de voorgaande strofen samen.


Rijmschema

ABAB CDCD EFEF (gekruiste rijm)


Stijlfiguren

Metaforen ‘blind van pijn’, ‘kleine vink, lieve kleine kinkel
Personificatie ‘de liefde speelt mij parten
Enjambement 'woorden...houden voor jou stil', 'in mijn vermoorden...van wat ik vergeten wil'









1 opmerking: